We nemen de conversatie stap voor stap door:
- “Hoi An, ik weet niet wanneer Christine jarig is, maar ik weet ook dat jij het niet weet!”
Bo kan inderdaad niet weten wat de verjaardag is, want bij elke maand is meer dan één dag mogelijk. Ze zegt echter ook nog dat ze weet dat An het ook niet weet. Hoe kan ze dat weten?
Stel dat Christine aan Bo de maand april had doorgegeven en aan An de dag 19. Dan zou An het wel weten. Hetzelfde geldt voor mei: als An de dag 18 had doorgekregen dan zou zij het wel weten. Christine heeft dus niet april of mei doorgegeven.
Doordat An zegt dat Bo het ook niet weet, zal Bo concluderen dat de maand juli of augustus moet zijn.
- “Dat klopt, Bo, maar nu weet ik het wèl”
An weet het nu wel. Dan is het dus niet 14 juli of 14 augustus. Ze heeft als dag 16 doorgekregen, dus is het 16 juli, maar dat weten u en Bo nog niet!
- “Dat is grappig, want nu weet ik het ook!”
Oke, nu weet Bo het ook. Stel dat zij de maand augustus had doorgekregen. Dan zou ze het niet weten, want het zou nog 15 of 17 augustus kunnen zijn. Ze heeft dus juli doorgekregen en daarmee weet ook u nu de verjaardag.